De Latijnse school

De Latijnse school (algemeen)

De Latijnse school was vóór de 19e eeuw een in heel Europa wijd verbreid schooltype, dat leerlingen (uitsluitend jongens, overwegend afkomstig uit gezinnen uit de hogere en middenklasse) voorbereidde op de universiteit. Destijds was het Latijn de taal van de wetenschap, en zelfs de colleges op universiteiten werden in deze taal gegeven. Kennis van het Latijn was essentieel voor een ieder die hogere studies wilde verrichten. Het lesprogramma van de Latijnse school bestond grotendeels uit Latijn. Andere vakken waren van marginale betekenis. Vele Nederlandse steden, onder meer Amsterdam, Gouda, Rotterdam, Den Haag, Dordrecht, Nijmegen – het oudste van Nederland, Alkmaar, Gouda, Haarlem, Leiden, Deventer, Groningen, Edam en Eindhoven hadden vanaf de 14e eeuw een Latijnse school. Sinds de 16e eeuw werd ook het Grieks opgenomen op het schoolprogramma, dit gebeurde voor het eerst vanaf eind 15de eeuw op de Latijnse school in Deventer. In de 18e eeuw begon in Nederland de populariteit van de Latijnse scholen te tanen, onder meer door de opkomst van de “Franse scholen”, waar men ook Frans leerde (een taal die toen bezig was Latijn te verstoten van zijn positie van Europese lingua franca) en praktische vakken zoals boekhouden. In 1838 werd er in Nederland een onderwijshervorming doorgevoerd, waarbij de Latijnse school plaats maakte voor het gymnasium, een schooltype waarbij Latijn nog altijd het belangrijkste vak was, maar wel aanzienlijk meer tijd werd uitgetrokken voor de moderne talen (Frans en Duits, soms ook Engels) en wiskunde en natuurwetenschappen. In de jaren na 1838 werden alle Latijnse scholen omgezet in gymnasia.
Ingang Latijnse school Gouda

De Latijnse school in Edam

In hoeverre de predikanten betrokken zijn geweest bij de oprichting van de Latijnse School is onduidelijk. Op 24 februari 1585 liet het stadsbestuur weten dat het Conrardum Johannis Autarium had aangenomen tot rector omme op te richten een latijnsche schole omme die juecht in haere eerste fundamenta nae die gaeve hen van Codt verleent, te mogen instrueeren. De jongens die Autarium voor zich in de banken kreeg, hoefden na hun studie niet meer naar het buitenland om verder te studeren. In 1575 namelijk had Leiden op advies van Willem van Oranje het recht gekregen een eigen universiteit op te richten, waar onderwijs moest worden gegeven inde rechte leer in Godts ende in allerley goede, eerlycke ende vrije kunsten ende wetenschappen. De volgorde van de te geven vakken zegt voldoende. De universiteit van Leiden moest in de eerste plaats een opleidingsinstituut worden voor predikanten, die de moeilijke, maar dankbare taak hadden het ware gereformeerde geloof in de Nederlanden te verspreiden. Of er een verband is tussen de oprichting van de Leidse universiteit en die van de Edamse Latijnse School is onduidelijk, maar het kan best zo zijn dat Edam hoopte dat veelbelovende jongens na het verlaten van de Latijnse School naar Leiden zouden gaan, om vervolgens in hun moederstad het zegenrijke predikantsambt te aanvaarden.Hoe dan ook, de Latijnse School werd gehuisvest boven het zuiderportaal van de Grote Kerk. Daar naartoe verhuisde ook de librije (bibliotheek),waar de kostbare boeken die in de loop der tijden door vermogende Edammers aan de stad en de kerk waren geschonken, aan de ketting werden gelegd om diefstal te voorkomen.