De Teekenschool

De Teekenschool

De Edamse Teekenschool

De opening van de ambachtsschool betekende evenwel het einde van een eerbiedwaardig en gerenommeerd instituut. Op 7 juli 1932 namelijk besloot de gemeenteraad de gemeentelijke tekenschool op te heffen op voorwaarde dat de Vereniging Nijverheidsschool aan de dagambachtsschool een avondtekenschool zou verbinden, hetgeen de vereniging welwillend toestond.

De geschiedenis van de tekenschool gaat terug tot het begin van de negentiende eeuw. Lange tijd leidde de school naast de Grote Kerk een kwijnend bestaan. Waarom een tekenschool, kunt U zich misschien afvragen. Was dat het soort onderwijs, waaraan in die tijd de grootste behoefte bestond? De VOC, de kurk waar de welvaart van de Republiek eeuwen op had gedreven, was na de liquidatie van dit handelsnetwerk in 1795 ter ziele gegaan.


Economie en productiecapaciteit van ons land waren na de Franse overheersing, toen elke Nederlandse handel met het buitenland was verboden, de vloot door Britse concurrentie werd bedreigd en de financiële reserves van ons land door de verslindende oorlogen van Napoleon waren uitgeput, volkomen vernietigd. Nederland startte in 1815 als een straatarm land. Het had dus voor de hand gelegen om met technisch en economisch onderwijs een groep van handwerkslieden op te leiden, die nieuwe fabrieken en werven zouden moeten bevolken. Maar niet alleen technisch en ambachtelijk onderwijs waren destijds noodzakelijk. De algemene kennis van de mensen had behoefte aan uitbreiding. Daarin werd voorzien door de oprichting van Nutsscholen en bibliotheken. Aan kenniseconomie had Nederland in de wederopbouwperiode van de vorige eeuw grote behoefte. In de instructie voor de Edamse Teekenschool zien we daar op het eerste gezicht weinig van terug. Of in het begin praktisch gericht onderwijs in de bedoeling heeft gelegen, is dan ook moeilijk na te gaan. Pas in 1823 geeft het gemeentebestuur van Edam gevolg aan het Koninklijk Besluit van juni 1817 waarin steden van enige omvang opgedragen wordt een Teekenschool op te richten, waar niet alleen de jeugd, maar ook ambachtslieden onderwijs kunnen volgen in het handtekenen en in de grondbeginselen van de bouwkunde.

Dat onderwijs moet gratis zijn en gegeven worden door een gediplomeerde tekenleraar, die daarvoor uit de gemeentekas een behoorlijk salaris zal ontvangen. Het gemeentebestuur laat een tekenlokaal inrichten en vindt een zeer gekwalificeerde tekenleraar in de heer Herman Krumpelman uit Monnickendam, die twee avonden in de week twee uur les zal geven in handtekenen en burgerlijke bouwkunde. Vrijwel zeker is het eerste tekenlokaal in 1823 ingericht in het gebouw van het voormalige Armenweeshuis. Dat valt af te leiden uit het dossier van de Sociëteit de Eensgezindheid, opgericht in 1789. Het bestuur van die sociëteit, bestaande uit de heren J.Boot, N.Cos en
H.Costerus, huurt in 1832 “een huis met zijn toebehorende erven” staande en gelegen aan de Grote Kerkstraat, belendend met de Lombardsteeg ten zuiden (nu Jan Braskersteeg) en het zogenaamde klooster ten noorden.

Leerplan

Kennelijk geeft het merendeel van de scholen aanvankelijk zo hun eigen interpretatie en invulling aan het te geven onderwijs. Want in 1829 verschijnt er een rapport dat constateert dat het accent te zeer ligt op de schoone kunsten, op kunstzinnige vorming dus. Mogelijk is dat ook het geval in Edam; Krumpelman is eerder kunstenaar dan technisch tekenaar. Direct daarop volgt een officieel schrijven van de Gouverneur van Noord-Holland, waarin wordt benadrukt dat het doel van het onderwijs is om aankomende werklieden op te leiden en dat de inrichting van het onderwijs moet dienen voor de nuttige kunsten. Bij koninklijk besluit wordt een leerplan in drie fasen geformuleerd: voorbereidend onderwijs voor beginnende leerlingen (o.a. basisvaardigheden in lijntekenen), gevolgd door verenigd onderwijs voor alle leerlingen en tenslotte bijzonder onderwijs (specialisatie) in de nuttige kunsten of in de schone kunsten. In het verenigd onderwijs krijgen leerlingen les in “theoretische meetkunde”, zij tekenen naar voorbeelden van (delen van) het menselijk lichaam of van bouwkundige versieringen en ornamenten. In de specialisatiefase oefent men zich in het tekenen naar vormen behorend tot de bouwkunde en naar werktuigen óf naar beelden van het menselijk lichaam en daarna “naar het leven”. Tevens benoemt de minister een deskundige voor raad en terechtwijzing, een onderwijsinspecteur dus.

Prijstekenen

Om de leerlingen te stimuleren stelt de regering jaarlijks een tekenwedstrijd in, waaraan twee koninklijke zilveren medailles worden verbonden, één voor de beste tekening voor bouwkunde en één voor handtekenen. De prijsuitreiking is een feestelijke en bijna culturele aangelegenheid. Zo vindt in 1829 de uitreiking plaats in de Lutherse Kerk door de burgemeester. In aanwezigheid van andere
notabelen, luistert men naar klassiek orgelspel en houdt commissaris C.W.M.Klijn een verhandeling over “De verbeeldingskracht beschouwd in hare verhevenheid en k(l)eurige rijkdom”. Bekroonde tekeningen blijven eigendom van de tekenschool.
Ondanks deze bepaling is er helaas bijzonder weinig werk voor Edam bewaard gebleven. Gelukkig wel van de leraren.

In dat jaar wordt trouwens ook het eerste getuigschrift uitgereikt aan Lammert Rietsnijder, die in 1823 is begonnen. Om de kosten die de tekenschool met zich brengt te verlichten weet de gemeente een dertigtal honoraire leden te vinden, die ieder jaarlijks vijf gulden bijdragen. Bovenaan de ledenlijst staat A.Boot, de toenmalige burgemeester. Van deze bijdragen wordt lesmateriaal aangeschaft, gipsbeelden, sierornamenten en platenboeken, maar ook kleine geschenken voor de prijsuitreikingen, zoals een instrumentendoos, gereedschapskist je of zilveren tekenpen.

Verloop

Veel leerlingen van de school werken overdag en maken lange dagen; het vraagt discipline en doorzettingsvermogen om de avondlessen te blijven volgen. De jaarverslagen beklagen zich er met regelmaat over dat het verloop groot is, zelfs de besten verdwijnen soms. De opengevallen plaatsen worden dan opgevuld met nieuwe leerlingen, waardoor het niveau van het onderwijs niet de zo gewenste vooruitgang bereikt. Als gevolg daarvan moet meer dan eens de tekenwedstrijd worden uitgesteld, waarvoor de commissarissen zich dan in hun jaarverslag verontschuldigen. Daarentegen komt het ook voor dat de theoretische vakken verwaarloosd worden omdat anders de tekeningen voor de, van hogerhand zo op prijs gestelde, tekenwedstrijd niet op tijd afkomen. Van het interieur van dit lokaal is een aquarel bewaard gebleven.

Plaatsgebrek

Hoewel het verloop soms groot was, groeide de belangstelling voor het tekenonderwijs aanvankelijk gestaag. In 1851 had Krumpelman 29 leerlingen. Er dreigde plaatsgebrek en daarom werd het aantal lesavonden uitgebreid naar drie. Tot 1874 bleef dit leerlingenaantal vrijwel constant. Vanaf 1856 was Krumpelman trouwens ook nog directeur van het Teekencollegie “Kunst is ons Doel” een illuster gezelschap liefhebbers, dat eveneens van het lokaal in het Prinsenhof gebruik maakte. Op 29 januari 1875 overleed Krumpelman, nadat deze getalenteerde leraar 51 jaar leiding had gegeven aan de tekenschool, zeer tot tevredenheid van het gemeentebestuur, dat hem meer dan eens een gratificatie toekende. Hij werd opgevolgd door de heer H. van der Worp, tekenmeester in Purmerend, die weldra assistentie kreeg van A.H.D.Reips, bevoegd voor het geven van rechtlijnig en bouwkundig tekenen. Dat moest ook wel, want het aantal leerlingen steeg per september 1875 plotseling naar 62. Naar de oorzaak daarvan kan men gissen.

Reorganisatie
In de jaren tachtig werd geconstateerd dat het. onderwijs aan de tekenschool sterk aan verbetering toe was. Het accent lag tot dan toe meer op het bouwkundig tekenen, terwijl er steeds meer behoefte ontstaat aan nijverheidsonderwijs. De gemeente besluit tot uitbreiding van de school in het Prinsenhof, waarvoor Rijkssubsidie wordt aangevraagd. Er komt een schoolbestuur bestaande uit vijf leden, het onderwijs wordt drastisch gereorganiseerd en in september 1888 opent de school in de nieuwe opzet. Als hulpmiddelen zijn boeken, gipsmodellen, blokmodellen en bouwmaterialen aangeschaft. Als legaat is een collectie natuurkundige instrumenten ontvangen, mogelijk van het natuurkundig genootschap dat lange tijd in Edam een bloeiend bestaan kende. Geboden wordt een 5-jarige cursus in dag- en in avondonderwijs in twee afdelingen: één voor stadsleerlingen en één voor leerlingen uit omliggende gemeenten. Het avondonderwijs vindt begrijpelijk aanzienlijk meer aftrekdan het dagonderwijs. Het nieuwe reglement voorziet nu ook in onderwijs aan meisjes, zij het apart en op woensdag- en zaterdagmiddag! In 1890 zijn dat er vier.

Groei
De nieuwe directeur is P.M.A. Hermann, die dat blijft tot 1928 en dan opgevolgd wordt door l.C.Bander, zijn collega sinds 1908. Hermann geeft les in rechtlijnig en bouwkundig tekenen, meetkunde, projectie en ornamentleer. Voor de overige vakken wordt hij bijgestaan door twee collega’s. Het handtekenen blijft een belangtijk vak, toegevoegd worden boetseren en houtsnijden. Opmerkelijk is dat in die eerste tien jaar acht leraren komen en gaan. De school groeit naar rond de honderd leerlingen tussen de 12 en 16 jaar en kampt met ruimtegebrek. Dat is wellicht ook de reden waarom in 1895 de gemeente f 500,- uittrekt voor het veranderen en inrichten van het huis aan het Damplein (nu het museum) tot modelzaal. In 1901 krijgt de school aan de M. Tinxgracht dankzij rijkssubsidie uitbreiding met een bovenbouw, een nieuw lokaal voor bouwkundig tekenaars. Het verslag van 1921 maakt opnieuw melding dat de toestand van het gebouw van dien aard is dat verbetering dringend gewenst is. Dat slaat niet alleen op de bouwstaat, maar ook op de ruimte, de inrichting en de leer- en hulpmiddelen. Het aantal leerlingen groeit nog steeds, het lerarencorps wordt verder uitgebreid, evenals het aantal vakken. Zo wordt inmiddels boekhoudles gegeven ten behoeve van beginnende ondernemers en wordt meester M. Beumer benoemd om les te geven in natuurkunde en Nederlands. Er begint zich duidelijk een accentverschuiving af te tekenen naar het nijverheidsonderwijs. Er komen nu ook ambachtscursussen in smeden, meubelmaken, bankwerken en timmeren. Wil men die goed kunnen geven dan dient men de lokalen daartoe geschikt te maken. Het gemeentebestuur probeert voor die ingrijpende verbouwing financiën los te krijgen van het ministerie van 0, K en W. Directeur Hermann maakt daarvoor een ontwerp bouwtekening. De bewaard gebleven tekening toont een gebouw met bovenverdieping en aan de voorzijde drie trapgevels en twee ingangen. Boven de ene staat: Teekenschool anno 1921, boven de ander: Ambachtsschool anno 1921.

Afsluiting Zuiderzee
Het ministerie wijst de aanvraag af vanwege ’s lands financiën. Na een jarenlange volhardende briefwisseling geeft het ministerie in 1927 het groene licht. De naderende afsluiting van de Zuiderzee en de te verwachten gevolgen voor de werkgelegenheid, met name in Volendam gaven daarbij de doorslag. De tekenschool, die dan 184 leerlingen en acht leraren huisvest, wordt niet verbouwd en gaat op in de ambachts-school, die wordt gevestigd in een nieuw gebouw buiten de vesting aan de Zesstedenweg.

< terug naar onderwijs >