
Onderwijswet 1857 ( De Schoolstrijd)
De onderwijswet van 1857
De schoolstrijd, die ruim een eeuw heeft geduurd, mondde uiteindelijk uit in een stelsel van onderwijsvoorzieningen waarbij er onderscheid werd gemaakt tussen openbare en bijzondere scholen. De openbare scholen vielen onder verantwoor-delijkheid van het openbare bestuur (gemeenten en rijk). De bijzondere scholen vielen onder verantwoordelijkheid van schoolbesturen die door ouders werden bemand. De schoolstrijd mondde er uiteindelijk in uit dat ouders vrij waren om scholen naar eigen inzicht op te richten en dat deze scholen in financiële zin gelijk werden gesteld met openbare scholen. Deze financiele gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs kwam in 1917 tot stand en kreeg voor het basisonderwijs gestalte in de Wet op het Lager onderwijs van 1920.
Groen van Prinsterer
Abraham Kuyper
De anti-revolutionaire politicus Groen van Prinsterer (1801-1876) en later Abraham Kuyper heeft hierbij een belangrijke rol gespeeld. Groen van Prinsterer richtte de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs (CNS) op. Het doel van deze vereniging was geld bij elkaar te brengen om bijzondere scholen te kunnen oprichtten. Abraham Kuyper zette in de politiek de strijd voort en richtte het Anti-Schoolwet Verbond op. Hieruit is later de Anti-Revolutionaire Partij ontstaan.
Financiële gelijkstelling en onderwijspacificatie (1889-1917)
Tussen 1888 en 1917 was het vraagstuk van de financiëring van het bijzonder onderwijs, de politiek tegenstelling in Nederland. Deze scheidslijn, “de antithese scheidde confessionele partijen als de katholieke Algemene bond en de protestantse Anti-Revolutionaire Partij en Christelijk-Historische Unie enerzijds en seculiere partijen (met name liberalen) anderzijds. De confessionele partijen waren voor gelijkstelling van het bijzonder onderwijs, de seculieren tegen. Na een langdurige politieke en maatschappelijke strijd werd uiteindelijk in 1917, met instemming van alle grote politieke stromingen in Nederland, de financiële gelijkstelling bereikt. In artikel 23 van de Grondwet is deze gelijkstel-ling vastgelegd. De financiële gelijkstelling betekent dat bijzondere scholen in gelijke mate aanspraak maken op overheidssubsidie als openbare scholen.
De vrijheid van onderwijs, dat een internationaal erkend grondrecht is, staat in artikel 23 lid 2. De financiële gelijkstelling van openbare en bijzondere scholen, dat een typische Nederlands verschijnsel is, staat in de artikel 23 lid 6 en lid 7.
Wet van 1985
Tot 1955 was het kleuteronderwijs vrij geweest. Particulieren konden een bewaarschooltje ope-nen, wat in de praktijk toch vooral werd gedaan door kerken en gemeentes. In 1955 kwam minister Jo Cals met een wet die regels stelde aan huisvesting en opleiding van kleuterleid-sters. De sociaal-democratische minister Jos van Kemenade bracht in 1975 het rapport Contouren van een toekomstig onderwijsbeleid uit. Deze ‘Contourennota’ was bedoeld als dis-cussiestuk over het onderwijs van de toekomst. Het voorgestelde onderwijsstelsel ging uit van een basisschool voor vier- tot twaalfjarigen, ge-volgd door een vierjarige middenschool. Die middenschool werd door het volgende mini-sterie geschrapt, maar de basisschool werd overgenomen door de liberale minister Arie Pais. De idee was de kleuterschool te integreren in de lagere school. De overgang zou op die manier gemakkelijker worden. In het pro-gramma van de kleuterschool, voortaan groepen 1 en 2 van de Basisschool, zouden leerdoelen scherper worden geformuleerd. Ook de opleiding voor kleuterleidsters moest worden geïntegreerd in de Pedagogische Academie.
Jo Cals
Jos van Kemenade.
De Wet op het Basisonderwijs verscheen in het Staatsblad op 2 juli1981 en trad op 1 augustus1985 in werking. De belangrijkste veranderingen waren de invoering van het Engels als verplicht vak, een grotere nadruk op maatschappijkennis en wereldoriëntatie, en meer plaats voor expressievakken (muziek, handvaardigheid en drama). Andere doelstellingen waren het verbeteren van de zorg voor leerlingen met achterstanden, de systematisering van het onderwijs via een schoolwerkplan, de systematisering van het leerplan door landelijke kerndoelen en eindtermen enz. Deze doelstellingen leidden tot een enorme bureaucratisering van het basisonderwijs. De alsmaar wassende stroom van richtlijnen uit Den Haag bracht het onderwijsveld in verzet en bij de Wet van 18 juni 1998 (Wet op het Primair Onderwijs) werd het systeem meer werkbaar gemaakt.